Zo spreekt de Heer: “In die dagen ga Ik scheppen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Aan wat vroeger geweest is, wordt dan niet meer gedacht en het komt in het hart niet meer op,
maar gij zult verrukt zijn en juichen, altijd door, om wat Ik dan schep.
Want Ik maak van Jeruzalem een verrukking en een heerlijkheid van zijn volk.
Ik zal om Jeruzalem verrukt zijn en opgetogen over mijn volk.
Het geluid van geween, het geluid van geschrei worden daar nooit meer gehoord.
Daar zal geen kind meer zijn, dat na weinige dagen sterft, en er zal geen grijsaard meer zijn,
die zijn dagen niet vol zal maken. Want men sterft daar jong, ook al wordt men honderd jaar,
en wie er de honderd niet haalt, hij zal een vervloekte zijn.
Dan bouwen zij huizen en gaan erin wonen, zij planten wijnstokken en eten hun vruchten.” Zo spreekt de almachtige Heer.
U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd,
Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren.
Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost,
Gij hebt mij losgemaakt van die ten grave dalen.
Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen,
en dankt zijn Naam die hoogverheven is.
Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang,
de avond brengt geween, de ochtend blijdschap
Heer, luister en ontferm U over mij,
mijn God, sta mij terzijde met uw hulp.
Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd,
U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid.
In die tijd verliet Jezus Samaria en ging naar Galilea.
Hijzelf had verklaard, dat een profeet in zijn eigen vaderstad niet in aanzien is.
Toen Hij nu in Galilea kwam, ontvingen de Galileeers Hem welwillend, omdat zij alles hadden gezien, wat Hij te Jeruzalem op het feest had gedaan. Zij waren immers zelf ook op het feest geweest.
Zo kwam Hij dan wederom te Kana in Galilea, waar Hij van het water wijn had gemaakt. Daar bevond zich een koninklijke beambte, wiens zoon te Kafarnaum ziek lag.
Toen hij hoorde dat Jezus uit Judea naar Galilea was gekomen, ging hij naar Hem toe en verzocht Hem, dat Hij mee zou komen om zijn zoon te genezen, want deze lag op sterven.
'Als gij geen wondertekenen ziet,' zei Jezus tot hem, 'dan gelooft gij niet.'
Daarop zei die hofbeambte: 'Heer, kom toch eer mijn kind sterft!'
Jezus antwoordde: 'Ga maar, uw zoon leeft.' De man geloofde wat Jezus hem zei en ging heen.
Zijn dienaars kwamen hem onderweg reeds tegemoet met de boodschap dat zijn kind leefde.
Hij vroeg hun naar het uur waarop de beterschap was ingetreden, en zij zeiden hem: 'Gisteren op het zevende uur is de koorts van hem geweken.'
Toen besefte de vader, dat het gebeurd was juist op het uur waarop Jezus gezegd had: 'Uw zoon leeft.' Hij zelf en heel zijn gezin geloofden.
Dit tweede teken deed Jezus nadat Hij uit Judea naar Galilea gekomen was.
Bron : Petrus Canisius bijbelvertaling & vernieuwingen
Om de bijbellezingen iedere morgen in Uw mailbox te ontvangen, kunt u zich hier inschrijven : dagelijksevangelie.org
Helpt u mee om het belangrijke werk van onze parochie door te laten gaan?
Maak vandaag nog een gift over. Dank u wel !