Broeders en zusters, kennis alleen leidt tot eigenwaan, het is de liefde die opbouwt.
Als iemand kennis meent te bezitten, kent hij nog niet op de juiste wijze.
Maar wie liefheeft, die is gekend.
Wat nu het eten van offervlees betreft, wij weten dat er in de hele wereld geen afgod bestaat en dat er geen God is behalve een.
Want al zijn er ook zogenaamde goden, hetzij in de hemel hetzij op aarde ‑ en in deze zin zijn er ongetwijfeld goden en heren in menigte ‑
toch is er voor ons maar een God, de Vader, uit wie het al voortkomt en voor wie wij bestemd zijn, en een Heer, Jezus Christus, door wie het al bestaat en wij in het bijzonder.
Ondertussen bezitten niet allen die kennis. Sommigen, nog altijd niet innerlijk vrij ten aanzien van de afgoden, kunnen het vlees dat aan de goden geofferd is, alleen maar als zodanig beschouwen, en hun geweten, zwak als het is, wordt besmet, als zij het eten.
Dan gaat ten gevolge van uw `kennis' de zwakke verloren, de broeder voor wie Christus is gestorven.
Door te zondigen tegen de broeders en hun angstvallig geweten te kwetsen, zondigt gij tegen Christus.
Daarom, als mijn eten aanstoot geeft aan mijn broeder zal ik in eeuwigheid geen vlees meer gebruiken, om mijn broeder geen aanstoot te geven.
Gij kent mij, Heer, en Gij doorschouwt mij,
Gij ziet mij waar ik ga of sta.
Van verre kent Gij mijn gedachten,
Gij weet waarom ik bezig ben of rust,
Gij let op al mijn wegen.
Want wat er in mij is hebt Gij geschapen,
Gij hebt mij als een weefsel in de moederschoot gevormd.
Ik dank U voor het wonder van mijn leven
voor alle wonderwerken die Gij hebt gemaakt.
Doorzoek mij God, en peil mijn hart,
beproef mij en beoordeel mijn gezindheid.
Zie, of ik sms verkeerde wegen ga
en leid mijn langs beproefde paden.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Tot u die naar Mij luistert zeg Ik: Bemint uw vijanden, doet wel aan die u haten,
zegent hen die u vervloeken en bidt voor hen die u mishandelen.
Als iemand u op de ene wang slaat, keert hem ook de andere toe; en als iemand uw bovenkleed van u afneemt, belet hem niet ook uw onderkleed te nemen.
Geeft aan ieder die u iets vraagt, en als iemand wegneemt wat u toebehoort, eist het niet terug.
Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij het hun doen.
Als gij bemint wie u beminnen wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars beminnen wie hen liefhebben.
Als gij weldoet aan wie u weldaden bewijzen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Dat doen de zondaars ook.
Als gij leent aan hen van wie ge hoopt terug te krijgen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars lenen aan zondaars met de bedoeling evenveel terug te krijgen.
Neen, bemint uw vijanden, doet goed en leent uit zonder er op te rekenen iets terug te krijgen. Dan zal uw loon groot zijn, dan zult ge kinderen zijn van de Allerhoogste, die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten.
Weest barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is.
Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden; veroordeelt niet, dat zult ge niet veroordeeld worden; spreekt vrij en ge zult vrijgesproken worden.
Geeft, en u zal gegeven worden; een goede, gestampte, geschudde en overlopende maat zal men u in de schoot storten. De maat die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken.'
Bron : Petrus Canisius bijbelvertaling & vernieuwingen
Om de bijbellezingen iedere morgen in Uw mailbox te ontvangen, kunt u zich hier inschrijven : dagelijksevangelie.org
Zorg dat het belangrijke werk van onze parochie door kan gaan.
Maak vandaag nog een gift over.